Al Andalus

Waan je door een oud Islamitisch rijk in Zuid-Spanje

De geschiedenis van het oud Arabische 'Al-Andalus'

kalifaat Cordoba

Al-Andalus 711 – 1492

Andalusië kent, net als andere delen van Spanje en Portugal, nog talloze fysieke getuigen van
zeven eeuwen aanwezigheid van de moslims. Om het veelzijdige en uiterst boeiende Islamitische
erfgoed dat je in deze regio kunt bezoeken, beter te begrijpen, bieden we hier wat historische

achtergrond.

Zevenhonderd jaar lang waren moslims –los Moros in het Spaans (Moren) - de voornaamste
machthebbers in het gebied dat we nu kennen als Andalusië. De periode begon met de oversteek
van de Straat van Gibraltar door generaal Tariq Ibn Zyad. In Hispania heersten toen de Visigoten.
Zij waren ontevreden over hun koning en begroetten de moslims als hun bevrijders. Dat maakte
het hen mogelijk om zich vrij eenvoudig in veertien jaar tijd over het hele Iberische Schiereiland te
verspreiden. Na een eeuwenlange afwisseling van verschillende Arabische dynastieën luidde de
laatste Arabische koning Mohammed Abu Abdellah (bijnaam Boabdil) in 1492 het einde van Al-
Andalus in door de sleutels van de stad Granada aan de Katholieke Koningen te overhandigen.

Het emiraat onder leiding van Damascus (700/716 – 756)

Nadat de moslims zich in het hele Iberisch Schiereiland hadden gevestigd, was Al-Andalus een
provincie van het kalifaat van Damascus. In alle rijksdelen zat een gouverneur of 'emir' . Hierdoor
werden bestuurlijke zaken vrij snel naar de provincies gedelegeerd. Aanvankelijk was dat Sevilla,
maar vanaf 716 werd Córdoba het centrum van de macht en kreeg al-Andalus de status van
emiraat. De periode tussen 716 en 756 kende veel instabiliteit met twintig emirs aan de macht die
elkaar afwisselend bestreden.


Het onafhankelijke emiraat (765 -929)
Ondertussen kwam in Damascus de dynastie van de Umayyaden ten val. De jonge prins Abd al-
Rahman was de enige die ontkwam. In 755 stak hij de Straat van Gibraltar over.  Met steun van
belangrijke groepen kwam hij in 756 als overwinnaar uit de strijd en vestigde zich in Córdoba. Hij
riep zichzelf uit tot emir van Al-Andalus en maakte zich daarmee los van het kalifaat van Bagdad.
Abd al-Rahman I reorganiseerde het emiraat, versterkte het leger en decentraliceerde het bestuur
in Córdoba. Hij bouwde Córdoba uit tot een imponerende hoofdstad en startte met de bouw van
de Mezquita, de latere hoofdmoskee van het rijk en de grootste van de Islamitische wereld. Zoon
Hisjam I (788-796) volgde hem op en wist Al-Andalus buiten de godsdienstoorlogen te houden die

in de rest van de Islamitische wereld woedden. Zijn zoon Al-Hakam (796-822) volgde en genoot
dankzij de inspanningen van zijn vader van de relatieve rust. Al-Hakam I, en later zijn zoon Abd
al- Rahman II (822-852), maakten daarop eveneens een bloeiperiode mee. Abd al-Rahman II
bouwde een ingenieus systeem van uitkijktorens waarmee aanvallen van Noormannen werden
afgeslagen. Na 852 konden zijn opvolgers het land echter niet meer onder controle houden. Omar
Ibn Hafsun, zoon van een tot de islam bekeerde christen, die zich in 899 zelf tot het christendom
bekeerde, verzette zich tussen 880 en 912 succesvol tegen het centrale gezag en kreeg een groot
deel van al-Andalus in handen tot zijn dood in 917.


Het kalifaat van Córdoba (929-1031)

In 912 weekte Abd al-Rahman III, de achtste onafhankelijke emir, zich los van Bagdad, riep
zichzelf uit tot kalief met als eretitel 'leider van de gelovigen' en zorgde gedurende de 45 jaar dat
hij aan de macht was voor een grote bloei van economie en cultuur. Daarom wordt de tiende
eeuw nog steeds de 'gouden eeuw' van al-Andalus genoemd. Córdoba werd de tweede stad van
de toen bekende wereld met een verfijnde cultuur en telde ruim honderdduizend inwoners in een
tijd dat andere grote steden er slechts duizend telden. Midden in de tiende eeuw werd buiten
Córdoba het de paleisstad Medina al-Zahra gebouwd als symbool van alle rijkdom en voorspoed.
De moslims verbeterden de landbouw met hun ingenieuze irrigatiesystemen en introduceerden
nieuwe gewassen als suikerriet, sinaasappelen, katoen en rijst. In 976 stierf Al-Hakam II en werd
zijn elfjarige zoon Hisjam II zijn opvolger tot 976. Omdat hij zo jong was, kwam het werkelijke
bestuur in handen van al-Mansur. Die eigende zich steeds meer macht toe en bouwde als
tegenhanger van de paleisstad Medina al-Zahra zijn eigen Medina al-Zahira net buiten Córdoba
aan de oevers van de Guadalquivir (wad al-kabir) Door verwoesting in 1009 is hier weinig van
over. Na de dood van al-Mansur in 1002 volgde zijn achttienjarige zoon Abd al-Malik hem op. Hij
erfde een machtig land en zette de dynastie van de Amiriden (al-'Āmiriyūn) voort. Onder het volk
in Córdoba ontstond echter steeds meer onvrede over de machthebbers. Na Abd al-Malik's dood
in 1008 leidde dat tot interne chaos. Tussen 1009 en 1031 waren afwisselend veertien kaliefen
aan de macht.

De taifa-periode (1031-1068/1110)
Tijdens de periode waarin vele taifas (taifa betekent 'groep' of 'partij') de dienst uitmaakten in al-Andalus, brokkelde het kalifaat van Córdoba uiteen. Tussen de taifa-heersers bestond veel rivaliteit en verdeeldheid. Deze luidde ook het einde in van de lange vreedzame verhouding tussen moslims en christenen. De taifas werden naast de interne verdeeldheid ook bedreigd door christelijke legers uit het noorden onder leiding van Alfonso VI die in 1085 de strategische stad Toledo innamen. Vanuit Noord-Afrika voerden de Almoraviden de druk op. 

De Almoraviden en de Almohaden (1086-1223/1243)

De Almoraviden hielden er een zeer strenge naleving van de islam op na en waren intolerant ten
opzichte van joden en christenen en vonden de leefwijze van de Arabische taifa machthebbers
maar decadent. De koning van Sevilla, al-Mu'tamid b. Abbad vroeg hulp aan deze Almoraviden
om de vanuit het noorden oprukkende christelijke legers te bestrijden. Die werden tegengehouden
maar de Almoraviden annexeerden tegen de afspraken in alle taifa koninkrijkjes en al-Andalus
kwam onder Marokko te vallen. Vanaf het moment dat de Almohaden Marrakech innamen, raakte
het Andalusische deel van het rijk in verval. Hiermee begon de tweede taifa-periode. Almohaden
(Almuwahidien) de 'verdedigers van de eenheid' waren sedentaire Berbers uit het Atlas-gebergte
en hadden Ibn Tumart (1082-1130) als grondlegger. Vanaf 1171 bestuurden de sterk orthodox-
religieuze Almohaden al-Andalus. Onder druk van de 'Reconquista' duurde de nieuwe
eenheidsstaat die daarop volgde niet lang. Moslims en christenen kregen het steeds vaker met
elkaar aan de stok. In 1212 versloegen christelijke legers in een gezamenlijk offensief onder leiding
van Alfonso VIII de Almohaden definitief en tussen 1217 en 1252 werden ook Córdoba, Jaén en
Sevilla door hen veroverd.  

Het koninkrijk Granada onder de Nasriden (1231/1235-1492)

Mohammed I stichtte in 1231 zijn eigen koninkrijkje Granada. Dit was de start van de Nasriden-
dynastie die de provincies Granada, Málaga en Amería omvatte en 250 jaar lang standhield.
Mohammed I werd emir nadat hij de christelijke Fernando III als koning erkende en van Granada
een bufferstaat van Castilla maakte. Veel moslims vluchtten vervolgens uit door christenen
bezette delen van Spanje naar de metropool Granada. Hier konden ze terecht in de speciaal voor
hen opgetrokken wijk Albaicín. Mohammed I vestigde zich in het Alhambra, bleef 42 jaar aan het
bewind en zorgde voor rust en welvaart. Opvolger Mohammed II sloot vanaf 1285 een pact met
de Meriden waarmee de verhouding tussen moslims en christenen verslechterde. De repressie van
moslims in christelijke gebieden werd opgevoerd. De eerste vijftien jaren van de vijftiende eeuw
bevond Granada zich in een politieke crisis. In 1417 volgde de minderjarige Mohammed VIII Yusuf
III op. Daarna werd het centrale gezag verzwakt door een burgeroorlog. Met de verovering van
Gibraltar in 1462 door Enrique IV werd de route en hulp vanuit Noord-Afrika afgesneden.  
In 1469 trouwde Fernando van Aragón met Isabel van Castilië en hiermee kwam een politieke
eenwording van het christelijke Spanje dichterbij.Het doel van het koninklijke echtpaar was heel
Spanje weer christelijk te maken. In 1479 werd de definitieve herovering van Granada voorbereid.

In 1482 werd Alhama ingelijfd. In Granada zou Mohammed XII Abu Abdallah, bijgenaamd Boabdil,
die in dat jaar ook koning werd de laatste Nasridenvorst zijn. Isabel onderhandelde in het geheim
met Boabdil over machtsovername en in januari 1492 overhandigde Boabdil in de Toren van
Comares de sleutels van Granada aan de katholieke konigin. Zelf vertrok hij naar Noord-Afrika.
Zijn onderdanen weken uit naar de moeilijk bereikbare streek La Alpujarra op de zuidflanken van
de Sierra Nevada totdat ze ook daar definitief verdwenen.

Cultureel en wetenschappelijk gezien was de periode van het kalifaat van Córdoba tussen 900 en
1100 de belangrijkste periode van al-Andalus, terwijl de rest van de bewoners van het Europese
continent nog rondwaarden in de duistere Middeleeuwen. Er was een hoog niveau van onderwijs
met lagere scholen en universiteiten. Geleerden hielden zich bezig met astronomie, geografie,
medicijnen, geschiedenis en grammatica. De bibliotheek van Córdoba had in de hoogtijdagen
400.000 titels te leen en de moslims in al-Andalus deden al aan persoonlijke hygiëne in de talloze
badhuizen die er waren.